Br. William Kets f.i.c., 1925-2006

Ik schreef dit verhaal begin 2005, in opdracht van de Broeders FIC. Opeens sprong br. William Kets – hij is inmiddels overleden – weer mijn geheugen in. Een klein eerbetoon aan een van de vele leermeesters die ik onderweg ontmoet.

Het gebeurde in 1974, op retraite in Spanje. In die tijd voelde ik me ongemakkelijk over mijn leven als broeder. Dat was niet nieuw voor me, want in feite worstelde ik er al jaren mee.

Ik was in 1952 in Indonesië gaan werken. De eerste acht jaar werkte ik met veel plezier in een kweekschool. Maar toen werd ik overgeplaatst om met de jongere broeders te gaan werken. Ik merkte dat ik het niet eens was met de destijds strenge regels van de congregatie die ik moest handhaven.
Ik herinner me nog een gesprek over bekeerlingen. ‘Wat gebeurt er na hun doop?’ vroeg ik aan de broeders die hen daarop voorbereidden. ‘Dan mogen ze de plichten van de katholieke godsdienst vervullen’, antwoordde een van hen.
Het was moeilijk voor mij om met zo’n geloof te leven. Het was te hard, te statisch, te rigide.

Een lange weg

Tijdens een cursus aan het East Asian Pastoral Institute in Manilla, op de Filippijnen, vond ik de weg terug naar vruchtbaar geloof. Ik begon me te bezinnen op de betekenis van het woord kenosis: jezelf leeg maken om open te staan voor God.

Het bleek een lange weg, want een paar jaar later, op retraite in Spanje, merkte ik dat ik me naar voelde. Op een dag gingen de anderen op bedevaart, maar ik wilde liever alleen zijn. Ik dacht dat ik dichtbij een doorbraak was en wilde de dag gebruiken om de bergen in te gaan en te denken en bidden. Maar op het einde van die dag kwam ik rusteloos en ontevreden terug. De anderen begroetten me. ‘William, hoe was je dag?’, vroegen ze. ‘Vreselijk’, zei ik humeurig.
Kort daarna nam zuster Marian me apart. ‘Heb je ook aan de anderen gevraagd hoe zij het vandaag gehad hebben?’

De William-God

Toen werd het me duidelijk. Alles in mijn leven draaide om mij, om mijn ervaringen en mijn successen. Ik manipuleerde zelfs anderen om mij aandacht te geven, en gaf anderen raad om te worden zoals ik. Ik had geen God nodig, want ik zelf was altijd het doel.
‘Misschien is het tijd dat je God God laat zijn’, zei zuster Marian, ‘en dat je de William-God loslaat’.
Aan het einde van die week baden we: ‘Alles wat ik heb en als mijn eigendom beschouw, hebt Gij mij gegeven. Aan U, God, geef ik het terug’.
Marian opperde dat ik zou bidden: ‘Alles wat ik ben en als mijn eigendom beschouw, hebt Gij mij gegeven.’

Opletten

Sindsdien oefen ik dit inzicht. In het ochtendgebed probeer ik me open te stellen voor God. In het avondgebed vraag ik Hem waar ik Hem die dag heb ontmoet, en waar ik Hem over het hoofd heb gezien. Ik probeer aandacht te hebben voor de mensen die ik ontmoet, zonder ze te vertellen wat ze moeten doen, als ze me over hun zorgen vertellen.
Nu weet ik dat mijn geluk ligt in het aanvaarden van anderen zoals ze zijn, want dat is de manier waarop God van ons houdt. Nu weet ik dat God weet hoe Hij mij kan gebruiken.

Ik hoef alleen maar op te letten.