auteur | coach | programmamaker | pastor

Over God praten is gemakkelijk

Zien door de bagger. Foto AB

“Daar werd iemand bij hem gebracht die doof was en gebrekkig sprak, en men smeekte hem om deze man de hand op te leggen. Hij nam de man apart, weg van de menigte, stak zijn vingers in diens oren en raakte met speeksel zijn tong aan. Hij sloeg zijn blik op naar de hemel, zuchtte diep en zei tegen hem: ‘Effata!’, wat betekent: ‘Ga open!’ Meteen gingen zijn oren open, zijn tong kwam los en hij kon normaal spreken.” (Marcus 7, 32-35).

Een paar jaar geleden was ik in Rome, en ik liep met een persoonlijke vraag rond. Ik voelde me bedrukt, omdat ik niet wist hoe ik met een vriendin om moest gaan. Op mijn logeeradres ontmoette ik elke middag en avond jonge priesters uit Nederland, Nigeria en India. Zij studeerden in Rome.

Ik wilde mijn hart luchten, ik had behoefte aan een pastor. Ik koos ervoor om een priester uit een andere cultuur te vragen. Lekker veilig… En ook interessant, want hoe zou een Aziaat of Afrikaan naar me luisteren? Welk advies zou hij me geven?
Ik maakte een spontane keuze voor een ‘father’, zoals een priester in het Engels heet. En dus liep ik ’s avonds in de schemering in de tuin met Abraham, want zo heette hij. Father Abraham. Ik verzin het niet. Hij had geen baard en geen bolhoed. Gelukkig.
Ik deed mijn verhaal, ik deelde mijn zorgen. Hij zweeg even en keek mij aan. Toen zei hij een zin die mij m’n leven lang zal bijblijven, met dat zware Indiase accent van hem. ‘You think only the good things come from God.’

Het is waar. Dat had ik altijd gedacht. Dat het goede van God komt. Dank u, voor deze nieuwe morgen. Stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw. De steppe zal bloeien. Ik heb het met de paplepel ingegoten gekregen. En als de nieuwe morgen niet zo fijn was, als alles niet nieuw werd maar juist kapot ging, en als de steppe steeds kaler werd – dan had ik geen idee wat te doen. Ja, mopperen. Zeuren. Boos worden. De schuld bij een ander leggen. Weglopen. Mismoedig worden. Dat kon ik.
Maar als gelovige? Ik had geen idee.

Beste mensen, deze serie gaat over God, en wij zeggen dan altijd heel ernstig dat het heel moeilijk is om het over God te hebben. Eigenlijk niet te doen.
Maar als ik erover nadenk – of liever, als ik het in mezelf bevoel – dan is het helemaal niet moeilijk om het over God te hebben. Het is zelfs heel gemakkelijk om het over God te hebben.
Maar waarom vinden we het zo moeilijk? Waarom durven we niet? Waarom doen we zo moeilijk? Volgens mij zijn daar minstens drie redenen voor. Drie barrières die we zelf opwerpen. Vandaag wil ik die aan u voorleggen. Kijk maar wat u ermee doet. Of liever: voel maar of het iets met u doet.

De eerste barrière om het over God te hebben, is dat we denken dat hij dáár is, en niet hier, of dit, of dat. Dáár is hij (of zij, of het) – dáár is hij, ver weg. Hij hoort ons gebed. Hij zal eens komen. Hij moet ons redden. Want wij redden het niet. Wij zijn behoeftig.
Dat betekent dat God steeds ver weg is, onkenbaar. Dat is God óók, maar niet alleen maar. Het kenmerkende aan het joodse en christelijke geloof is het idee dat God met onze geschiedenis verbonden is, dat hij met ons meegaat, ja zelfs dat hij mens is geworden en ons leven heeft gedeeld.

Dat mooie idee is heel ingewikkeld voor ons. In de twintig eeuwen die het christendom bestaat zien we de slinger steeds heen en weer gaan: Jezus Christus was eigenlijk God, die heel even kwam, en leed en weer ging. Voor ons. Jezus wordt dan een abstracte redder, net zo ver weg als God, en net zo hard smeken we hem ons te redden. Dat is de ene kant van de slinger. De andere kant zegt dat Jezus mens was: bijzonder, begaafd, uniek, noem het allemaal maar op, maar eerst en vooral een mens. Iemand van lang geleden. Iemand van ver weg. Iemand van horen zeggen.
Dat we dat zo moeilijk vinden, om Jezus Christus mens én God te laten zijn, heeft waarschijnlijk te maken met de tweede barrière om het over God te hebben.

De tweede barrière om het over God te hebben, is dat we denken dat hij eeuwig is en dus onveranderlijk. Als je goed kijkt, zie je dat wij met z’n allen, in onze cultuur, een enorme behoefte hebben aan wat eeuwig en onveranderlijk. Als iets niet eeuwig blijkt te zijn – een vriendschap, een politieke ideologie, een managementtheorie, een liefde – dan deugde het dus eigenlijk niet. Dan is het niet wáár. Weg ermee!
Let er maar eens op. We zijn met z’n allen, gelovig of niet, nog steeds vreselijk verlangend naar antwoorden die eeuwig zijn en volledig. Naar absolute waarheid.

Nu geloof ik wel dat God eeuwig is en volledig, begin en eind en nu. En ik geloof ook dat hij waar is. Maar dat betekent niet dat hij onveranderlijk is – denk ik. Want waarom, zou je denken, is hij dan Schepper? De Schepping is toch één groot bewijs hoeveel God houdt van geboorte, bloei en dood? Van diversiteit, van geuren en kleuren, van voortdurende verandering?
En zelfs al zou dat alleen maar over de schepping gaan, en niet over de Schepper. Dan nog kunnen wij mensen – kan ik hier vandaag alleen over God spreken zoals ik ben. Onze taal, onze ervaringen, onze verhalen en gebaren: daarin kunnen we iets van God uitdrukken of er ruimte voor maken. En dat is altijd bepaald door tijd, plaats, en al die dingen die ervoor zorgen dat we nooit een eeuwige uitspraak kunnen doen over God.

Boom in licht. Foto AB.

Dat lijkt tragisch, een tekort. Maar dat is het niet. Het is zo. En dus moeten we onze tijdelijke en veranderlijke manier om over God te praten juist vieren. Het is geen tekort dat we alleen veranderlijk over God kunnen praten. Want misschien zijn onze beperkte woorden, verhalen en gebaren niet onze, maar zijn Schepping.

Echt, het is heel gemakkelijk om het over God te hebben. Ik doe het nu al een tijdje. En ik ga nog even door.

Want er is nog een derde barrière. Die raakte ik aan met mijn verhaaltje over Father Abraham. You think only the good things come from God.
Wij denken dat God alleen met het goede te maken heeft, en niet met het moeilijke, pijnlijke, radeloze, verdrietige, woedende. Onze diepste pijn duwen we weg of ontkennen we. Dat maakt ons behoeftig. We vinden het moeilijk om onze pijn te omarmen. Om tegen onze onze angst, ons verdriet en onze frustratie te zeggen: kom maar. Het doet zeer hè? Ik zie het. Kom maar. Het is goed.

Wat zou er gebeuren als Geert Wilders tegen zichzelf zou zeggen: ja, ik ben als de dood dat Nederland verandert. Ik weet niet goed wat ik moet doen. Ik ben bang, en ik heb het gevoel dat er iets van me wordt weggenomen.
Wat zou er gebeuren als bisschoppen tegen zichzelf zou zeggen: ja, we zijn bang voor onze seksualiteit, en tegelijk verlangen we naar liefde, naar aanraking, naar tederheid en opwinding. We weten eigenlijk niet goed hoe we daarmee om moeten gaan, met dat verlangen.

Wat zou er gebeuren als jij, als ik tegen onszelf zou zeggen: ja, ik voel me gekwetst. Ja, ik voel me alleen. Ja, ik voel me tekortschieten. Ja, ik ben bang voor de toekomst. Ja, ik ben bang dat ik dood ga.
Ik voel dat allemaal, ik ben dat allemaal. Het is geen fijn gevoel, maar het hoort bij mij. Ik hoef het niet weg te duwen, niet te verbergen. Ik hoef me niet te bewijzen, ik hoef niemand de schuld te geven. Ik voel angst, boosheid, frustratie. Het is er, en ik hoef God niet te smeken me te redden.
Wat zou er gebeuren als wij, van al die dingen die pijn doen, zouden zeggen: dit is genade. Dit krijg ik. Het is een cadeau om te voelen waar ik mijzelf beperk, waar ik nog kan groeien. Het is een cadeau dat me erop wijst wat ik mijzelf nog moet vergeven.

Ik denk dat er dan wonderen gebeuren, omdat we ruimte maken. Want ergens in ons huist iets wat eeuwig is. Klassiek noemen we dat ‘de ziel’. Het is de plek waar je het meeste jezelf bent en tegelijk het meest uit bent op contact.
Ergens in jou huist iets dat heilig is. En het wil de ruimte krijgen. Ik geloof dat – maar let op: het is maar een verwoording in deze taal en op dit moment en van deze man hier, maar toch – ik geloof dat Jezus dat heilige zo goed kende, dat het door hem heen scheen en anderen aanraakte. Daarmee hief hij barrières op.

Ik vind dat zo mooi uit het fragment uit het evangelie van Marcus. Hoe Jezus de doofstomme apart neemt, zijn vingers in zijn oren stopt, met speeksel zijn tong aanraakt, naar de hemel kijkt, zucht en zegt: Ga open.
Een machtswoord, ja, maar met een blik naar boven, met een zucht én met aanraking van de pijnlijke plekken. Heel lichamelijk en intiem: vingers in zijn oren, speeksel op zijn tong. Wees er maar, doofheid, je mag er zijn, stomheid.

En dan… dan gaan ze voorbij.
En ontstaat er ruimte voor wat, voor wie wij God noemen.
Eén en veel tegelijk. Eeuwig, en tintelend van leven.

Effata.

Preek in de Dominicuskerk Amsterdam, 12 februari 2012

« »