Dertig jaar geleden verscheen zijn boek Pelgrim zonder God, over zijn omgekeerde pelgrimage van Santiago de Compostela naar Amsterdam. Nog steeds wordt het herdrukt, telkens met een nieuwe inleiding, die leest als een studie naar de beroemde pelgrimstocht. ‘De camino heeft me opener gemaakt.’

Verschenen in Klooster! Magazine, zomer 2019

Gelukkig de schrijver die een boek maakt dat dertig jaar later nog steeds wordt uitgegeven. Herman Vuijsje (1946) is zo’n schrijver en Pelgrim zonder God is zo’n boek. Afgelopen jaar verscheen het opnieuw, met een inleiding waarvoor Vuijsje weer naar Spanje toog om inspiratie op te doen.

‘Het is wonderbaarlijk’, zegt hij tijdens ons gesprek in zijn woning in hartje Amsterdam. ‘Ik liep van Santiago naar Fisterra, een tocht van een dag of vier. Het lopen is als een proclamatie: ik ben even iemand anders, ik ben even dakloos, ik hoef een heleboel dingen even niet. En dan ontstaat er vrijheid. Binnen een paar uur was ik alweer in die mood.’

Dat die vrijheid er weer zo snel is, komt door de ervaring, denkt Vuijsje, opgedaan in die maandenlange tocht van dertig jaar geleden. ‘Ik hield al van wandelen, maar voordien ging ik al lopend vaak piekeren over mijn leven, mijn werk, mijn liefdes. In die lange tocht viel dat op den duur weg.’

Vuijsje is er de man niet naar om woorden als ‘metamorfose’ of ‘transformatie’ in de mond te nemen. Maar in zijn boek Pelgrim zonder God beschrijft hij een aantal ‘vrijwaringen’ die hij ervoer tijdens zijn lange tocht. Ten eerste de al genoemde vrijwaring van gedachten: de bijzondere ervaring dat je gewoon alleen maar loopt. ‘Een deel van mijn hersenpan ligt er even verlaten bij als het Ile-de-France in de herfst’, schrijft hij. ‘Ik ben daaraan verknocht geraakt: ik blijk het grootste deel van mijn alledaagse gedachten helemaal niet nodig te hebben.’

De tweede vrijwaring is die van keuzen. Die moeten we in ons moderne leven voortdurend maken, maar de pelgrim leeft in eenvoud: wat voor weer is het? Waar is water? Waar eet en slaap ik vanavond?

De derde is die van het tijdgebrek. ‘Ik ben een lange afstandsloper’, vertelt Vuisje, ‘maar meestal als ik met mensen samen loop, klagen ze dat ik zo langzaam ga. Het gaat richting slenteren. Mijn doel is namelijk onderweg zijn, niet ergens aankomen.’ En in zijn boek schrijft hij: ‘Je moet er even aan wennen dat je kunt zwemmen in de tijd, zoals Oom Dagobert in de florijnen. Een bijna pervers genot.’

Socioloog en journalist

De nieuwe inleiding bij het boek uit 1989 leest als een kleine geschiedenis van de pelgrimage naar Santiago de Compostela. Want er is sindsdien nogal wat veranderd. In 1985 kwamen er 800 pelgrims aan. Dat was het keerpunt, want eind jaren tachtig, toen Vuijsje zijn tocht liep,  begon de opmars van het bedevaartsoord voor de apostel Jacobus. In 2006 kwamen er 100.000 pelgrims aan, in 2013 200.000 en in 2017 waren het er 300.000. ‘In de zomer is het op het Spaanse deel van de tocht bijna net zo druk als hier op de Wallen, bij mij om de hoek’, zegt Vuijsje.

Het gekke is dat tegenwoordig de meeste pelgrims alleen lopen, liefst met een beetje afstand tot de mensen voor en achter hen. ‘Terwijl in 1989 de meesten nog in kleine of grotere groepen gingen’, zegt Vuijsje, ‘zoals het altijd geweest was, ook in de middeleeuwse hoogtijdagen van Santiago’.

De camino (de weg) is een uniek toonbeeld van massa-individualisering: ‘Steeds meer mensen denken: da’s nou echt iets voor mij, ieder met zijn eigen individuele motivatie. Daarna trekken ze allemaal hetzelfde pakje aan, gorden zich dezelfde uitrusting om en vangen massaal dezelfde route aan. Het ziet er misschien uit als confectie, maar het is maatwerk. Dat is de paradox van de nieuwe drukte op de camino.’

Dit soort observaties maken Pelgrim zonder God lezenswaardig. Vuijsje verstaat de kunst van het vertellen en weeft een verhaal van feiten, waarnemingen en gedachten dat je meeneemt.

Opgeleid als socioloog vond Herman Vuijsje zijn stiel in de journalistiek. Hij was onder meer redacteur van de Haagse Post en is nog steeds medewerker van NRC Handelsblad. Hij schreef zo’n dertig boeken. Godsdienst en religie hebben zijn warme belangstelling, ‘maar ik heb geen enkele affiniteit met het metafysische’, zegt hij. ‘De halve familie van mijn joodse vader is in de Tweede Wereldoorlog uitgemoord. Dat is een heel goed medicijn tegen alle vormen van geloof dat er een opperwezen is dat het beste met de mensen voorheeft.’

Lopen in omgekeerde richting

Dit verklaart ook de titel en de bijzondere vorm van de pelgrimstocht die Vuijsje maakte. Hij liep niet vanuit Nederland naar Santiago (of vanuit Zuid-Frankrijk, wat ook veel gebeurt), maar andersom. Hij vertrok in het katholieke Spanje en liep naar het goddeloze Amsterdam, vanuit zijn nieuwsgierigheid naar de ontwikkeling van onze cultuur en de plaats van religie daarin.

De eerste editie van het boek droeg hij destijds op aan zijn moeder. ‘Zij was wat we nu een cultuurchristen noemen. Niet gelovig, maar ze vond wel dat wij er iets van af moesten weten. Daarom haalde ze bijvoorbeeld een kinderbijbel voor ons in huis. Maar toen ik haar naam voor in het boek zette, was ze not amused. Alsof zij er verantwoordelijk voor was dat ik al die katholieke toestanden was gaan opzoeken.’

In 1989 was het antireligieuze gevoel in seculier Amsterdam en omstreken veel sterker dan nu. ‘Het was voor sommige vrienden en kennissen vreemd dat ik me daarmee encanailleerde’, zegt Vuijsje. ‘Ik moest uitleggen dat ik niet tot het katholicisme overging. Dat wantrouwen is nu veel minder. Het blijkt dat de meeste mensen de camino lopen uit spirituele overwegingen, niet omdat ze zo kerkelijk zijn. Zelf heb ik geen moeite met het katholieke, wel met het instituut kerk. Ik heb destijds al op allerlei plaatsen kloosters en kerken bezocht en woonde iedere week de mis bij.’

Vuijsje is een dwarsdenker. Dertig jaar geleden schreef hij al over een verschijnsel dat toen nog groot zou worden – de tocht naar Santiago. In 1997 publiceerde hij Correct, weldenkend Nederland sinds de jaren zestig, waarin hij beschreef hoe de publieke opinie in Nederland in korte tijd veranderde van conformistisch links naar conformistisch rechts. En vorig jaar verscheen Zwartkijkers, een boek waarin hij ingaat tegen de suggestie dat witte Nederlanders zijn aangetast door een taai racisme. In werkelijkheid behoort Nederland tot de landen die het minst te lijden hebben van racisme, stelt Vuijsje. Door de tegenstelling tussen zwart en wit op te kloppen, brengen de zwartkijkers het omgekeerde teweeg van wat zij beogen.

‘Het is simpel’, zegt hij. ‘Als iedereen dit denkt, dan denk ik graag dat.’ Hij onderbreekt zichzelf. ‘Nee, dat is niet waar. Het is meer wat iedereen zegt, waar ik tegenin ga. Want ook dertig jaar geleden waren er veel mensen die zich wel voelden aangesproken door spirituele en religieuze vragen, maar het was niet in de mode. Je mocht het niet zeggen. En dan word ik nieuwsgierig.’

Geheel in die stijl is Herman Vuijsje dan ook helemaal niet zo negatief over Nederland en de Nederlandse cultuur. ‘Ik ben het eigenlijk wel eens met onze minister-president, die ons land “een ontzettend gaaf land” noemt. Dat is het ook. Er zijn weinig samenlevingen waar het leven zo goed is. Maar dan moet je niet dat kleine clubje schreeuwers op Twitter en opiniemakers op Internet geloven.’

‘Bij de laatste verkiezingen heeft 20 procent van de kiezers voor populistisch rechts gestemd. Dat is veel, maar 80 procent stemt er niet op, en ze zijn niet extreem rechts. Nederland bestaat voor ruim drie kwart uit redelijke mensen die – en dat is waar – naar de flanken getrokken worden. Misschien komt het omdat ik van de generatie ben die na de oorlog opgroeide, maar ik vind dat we onze waarden en vrijheid moeten vieren.’

Voor en na de camino

Een van de zegeningen van de camino dertig jaar geleden was dat Vuijsje breder ging kijken naar ‘ons soort mensen’. ‘Ook in overjarige hippies, vrome besjes en tuttige toeristen bleek steeds weer iets onverwachts schuil te gaan’, schrijft hij. ‘Zo leerde ik dat het waar is: je moet mensen niet in hokjes stoppen; en als je het dan toch doet, bijvoorbeeld omdat het je werk is, doe het dan goed.’

Pelgrimeren is een manier om vriendelijkheid te beoefenen, zo schetst hij. De camino zorgt voor ‘een vreemde mengeling van anonimiteit en intimiteit’: je hebt toevallige ontmoetingen die heel snel de diepte in gaan, en daarna gaat ieder weer zijns of haars weegs.

Ook al is Vuijsje niet gelovig, er is voor hem toch een voor en na de camino, in zijn leven. ‘Ik ben minder bevooroordeeld geworden’, zegt hij. ‘Maar het belangrijkste is groter dan dat. Ik ging op weg omdat ik op weg wilde. En ik leerde dat ik een vraag niet altijd hoef uit te schrijven. Dat ik mijn belangstelling kan vertrouwen, en mijn intuïtie.’

‘Tijdens de tocht hield ik een dagboek bij. Toen ik die later teruglas, zag ik dat ik bijvoorbeeld in Spanje een gedachte opzette, maar niet afmaakte. Halverwege Frankrijk pikte ik de draad weer op, zonder het in de gaten te hebben. Ik kon die twee stukjes zo aan elkaar plakken.’

‘Er is een nieuwsgierigheid werkzaam in mijn hoofd, waarop ik heb leren vertrouwen. Van daaruit ga ik kijken, verzamelen en uiteindelijk schrijven, en dan ontstaat het verhaal. Dat is een van de grootste genoegens van mijn bestaan geworden. Ik zal niet zeggen dat ik dankbaar ben, want dat zou dan gericht zijn aan een opperwezen. Maar het voelt als een enorm geschenk.’

Een geschenk dat hij blijft uitpakken. Deze zomer gaat hij samen met schilder Jan Groenhart langs de Nederlandse kust lopen, van Knokke naar Borkum. ‘We gaan erover publiceren in NRC Handelsblad. Maar als ik dat niet had, zou ik toch gaan.’ Voor Vuijsje is zijn AOW geen reden om te stoppen met werken. ‘Het geeft me eerder de kans om leuke dingen te ondernemen’, zegt hij.

Kloosterlijke trekken

Ook al is hij niet gelovig, hij blijft geboeid kijken. ‘Ik was vorig jaar in Santiago bij een pelgrimsmis in de kathedraal, waar met dat grote wierookvat wordt gezwaaid. Een kanunnik preekte, maar had het niet één keer over God. Het ging alleen maar over onderlinge hulp, solidariteit. Ik kende dat woord alleen maar uit de bevrijdingstheologie van dertig jaar geleden in Zuid-Amerika. En hier werd het gebruikt in één van de bolwerken van het orthodoxe katholicisme. In Santiago, is mijn indruk, kondigen nieuwe ontwikkelingen zich al vroeg aan.’

Het pelgrimeren heeft Vuijsje waardering bijgebracht voor kloosterlijke waarden. ‘Er is een overeenkomst tussen het leven in kloosters en het wandelen in de natuur’, vertelt hij: ‘de eenvoud, de stilte, de versterving. Ik was in een cisterciënzerklooster waar vooral gezwegen wordt en ik vond dat buitengewoon aangenaam. Samen zijn, eten, rondscharrelen, je ding doen – en stil zijn. Ze waren er niet doctrinair in, ze zeiden heus wel: geef me dat bord eens aan. Maar verder waren ze stil. Het is heerlijk – voor een of twee dagen. Want ik vrees dat ik zo in elkaar zit dat ik me er daarna behoorlijk zou gaan vervelen.’

In zijn boek beschrijft Vuijsje met aansprekende beelden hoe hij niet alleen stiller, maar ook soberder werd: hoe hij bijvoorbeeld aan het begin pelgrims zuinig zag zijn met een stukje stof, een eindje touw. En hoe hij zich er gaandeweg op betrapte heel weinig nodig te hebben – en op dat weinige heel zuinig te zijn.

Vuijsje hoopt nog eens terug te gaan. ‘Ik geloof dat je zo’n pelgrimstocht maar één keer moet maken’, zegt hij. ‘Maar ik heb het omgekeerd gelopen, dus ik mag van mezelf nog een keer, maar nu naar Santiago toe. Het liefst wil ik dat samen doen met mijn dochter (dichteres Hagar Peeters, red.) en mijn kleinzoon. Hij is nu tien en heeft nog niet veel belangstelling voor wandelen. Maar ik hoop dat er een tijd komt dat hij al wil en ik nog kan.’

Herman Vuijsje, Pelgrim zonder God. Elmar uitgeverij, ISBN 9789038926476