Stephan Sanders

De vragen, nuances, aarzelingen en twijfels kwamen deze middag niet van de publicisten, maar van de politieleiders. ‘Het rechtsgevoel van de burger?’, vroeg een van hen, ‘dat bestaat toch niet?’ Schrijver en Vrij Nederland-columnist Stephan Sanders reageerde daar fel op. ‘Ik schrik van die vraag’, zei hij. ‘De burger bestaat – en je komt ‘m niet tegen. Dat is de clou. Het moet een abstract begrip zijn, want iedereen moet erin passen. Dat moeten jullie weten.’

Sociologen
Sanders stelde dat de politie – en dan eerder de leiding dan de dienders op straat – gesociologiseerd is. ‘Ik hoor hier zoveel therapeutentaal: over “in balans zijn” en “hoe ik er in sta”.’ Het deed hem aan zijn oom Theo Sanders denken, van 1974 tot 1980 hoofdcommissaris van Amsterdam, ‘waarschijnlijk de laatste die van diender op straat tot die positie is opgeklommen’. Destijds vond Stephan Sanders zijn oom ‘een halve fascist’, omdat hij voor het handhaven van de openbare orde was, in het Amsterdam van de krakersrellen. ‘Nu kan ik mijn tong wel afbijten’, zei hij. ‘Nu ben ik heel erg van de openbare orde. En jullie zijn te relativistisch geworden. U moet gezag doen gelden. Daarom bestaan de wet, het recht, de burgers en de politie.’

Zonder onderscheid
Columniste Nausica Marbe wijdde eind 2011 twee kritische columns in de Volkskrant aan het politiewerk, en lichtte die toe. Met lichte paniek, zei ze erbij, zo in het hol van de leeuw, voor een gehoor van politieleiders. Misschien heeft dat gevoel nog iets te maken met Marbe’s ervaringen in haar geboorteland Roemenië, vanwaar ze dertig jaar geleden naar Nederland kwam. ‘Ik genoot van de ontspannen manier van omgaan met politiemensen hier’, zei ze. ‘Je wist dat je als brave burger niets van de politie te duchten had. Nu is er veel negatief commentaar op de politie, en soms terecht.’ Volgens Marbe is de politie afgegleden ‘van de lange lat naar agent labbekak’, met name door de democratisering en de politieke correctheid van de afgelopen decennia. Ze hekelde het invoelingsvermogen en het differentiatie in doelgroepen van moderne agenten. ‘Wees geen beste vriend, maar handhaaf de wet, zonder onderscheid!’

Willekeur
Marbe noemde in haar columns onder meer de arrestatie van een adjunct-schooldirecteur in Nieuwegein, van vier mensen die met een T-shirt tegen zwarte pieten protesteerden, de inzet van salafisten in Den Haag en de mishandeling van een gehandicapte oud-voetballer in Utrecht. Ze verbond deze ernstige incidenten met het onvermogen van de politie om, bijvoorbeeld, jongens op te pakken die homo’s uit hun buurt wegpesten. Deze en andere voorbeelden riepen bij haar de vraag op of politiemensen nog wel weten wat ze doen en zelfstandig nadenken. ‘Niet strengheid, maar willekeur leidt tot een politiestaat. Hebben agenten nog een common sense over wat hun rol is? En delen burgers en politie dezelfde hiërarchie van misstanden?’

In de war
De taak van de politie is ‘veiligheid garanderen en het rechtsgevoel van de burger beschermen’, zei Marbe. ‘Maar het lijkt wel of de politie zelf in de war is. Als burger kijk ik inmiddels ook sceptisch naar de politie. Dat wil ik niet, maar het gebeurt wel. En het ondermijnt bovendien mijn eigen wil om te luisteren naar de politie en bijvoorbeeld zonder mokken een boete te accepteren.’ In de vragen aan Nausica Marbe was te beluisteren dat politiemensen inderdaad wat in de war is over de kerntaken van hun organisatie. ‘Hoe kunnen wij nu afstand nemen van bijvoorbeeld de cultuur van gedogen en politieke correctheid?’, vroeg iemand. ‘Wij zijn toch deel van die cultuur?’ Het antwoord van de publiciste was eenvoudig, zoals heel deze middag de nuanceringen van de politiemensen kwamen en de pleidooien voor law and order van de twee progressieve publicisten. ‘Die cultuur mag geen uitgangspunt van beleid worden’, zei Marbe. ‘De politie krijgt vertrouwen als mensen zien dat ze autoriteit en afstand heeft, en alle mensen gelijk behandelt.’

Professionele ruimte
Leo Wallage van het korps Zaanstreek-Waterland gaf namens de politie wat tegengas. Hij trok het boetekleed aan (‘Wij zijn te gevoelig voor kritiek’), gaf kritiek (‘Kent u de relevante feiten wel?’) en verdedigde zijn organisatie (‘U neemt te gemakkelijk 70.000 politiemensen de maat’). Maar bovenal pleitte hij voor meer professionele ruimte, vast te leggen in de nieuwe Politiewet, die door de Eerste Kamer ‘terecht’ is bevraagd. ‘Soms is er moed nodig om van regels af te wijken. Uw columns zijn een appel om dat ook echt te doen.’

In gesprek met de zaal, onder leiding van Piet-Hein Peeters, werd onder meer gewezen op de maatschappelijke druk op de politie om hard op te treden, terwijl de werkelijkheid veel genuanceerder is. ‘We moeten recht doen aan mensen’, zei iemand. ‘Dat is een heel ingewikkelde opdracht, waarin we ons moeten blijven trainen.’ ‘De kracht van de politie is dat we onze eigen morele keuzes kunnen maken’, zei een ander. ‘We hoeven toch niet opeens alle jongens die in Gouda op straat hangen keihard aan te pakken? Kom zeg. Het is de samenleving die in de war is.’

Betekenisvol
Stephan Sanders schreef in 2009 een column over een uitspraak van Jacco van Hoorn, destijds disctrictchef Holland-Midden, nu werkzaam in Rotterdam. Van Hoorn had gezegd dat de essentie van het politiewerk tot uitdrukking komt ‘in de betekenisvolle ontmoeting tussen politiemensen en burgers’. Sanders was en is het daar niet mee eens. ‘De kern van uw werk is de betekenisvolle ontmoeting tussen de wet en wetsovertreders’, zei hij. Van Hoorn, als deelnemer aan het SPL-programma aanwezig, vond Sanders veel te simplistisch redeneren. Hij legde hem een praktijkvoorbeeld voor: een moeder belt de politie omdat haar veertienjarige dochter steelt. Een agente gaat met het meisje in gesprek en krijgt na een gesprek van drie kwartier te horen dat ze inderdaad heeft gestolen. Ze vermoedt dat er meer achter zit en vraagt door. Na nog eens drie kwartier biecht het meisje op dat ze de weg kwijt is sinds ze door een oom op haar kamer is verkracht. ‘Een betekenisvolle ontmoeting’, concludeerde Van Hoorn. ‘Uiteindelijk is de politie daar niet voor’, vond Sanders echter. ‘Het meisje had met een psycholoog moeten praten, de politie moet zich op haar kerntaak richten.’

Kerntaak
Het probleem bestaat natuurlijk niet alleen uit de wankelmoedigheid van politieleiders. Het is ook domweg zo dat veel problemen bij de politie geparkeerd worden, bracht een van de deelnemers in. ‘Wij zijn het afvoerputje van de samenleving’, zei deze. ‘Wat iedereen laat liggen, moeten wij oppakken.’ Een andere deelnemer wees op de daarmee samenhangende signaalfunctie van de politie. ‘Als er veel psychiatrische patiënten onbehandeld op straat terechtkomen, moeten wij dat toch melden?’, vroeg zij. Stephan Sanders beaamde dat, ‘maar dan niet met een opiniestuk in de krant, en zeker niet voor het opgelost is’, zei hij. ‘Er is ook een almachtsfantasie bij de politie: alsof jullie alles kunnen. Eerst en vooral zijn jullie de sterke arm, en jullie moeten zo neutraal mogelijk overkomen.’

Kloof
De zaal herkende de analyse van Sanders dat politieleiders een groter identiteitsprobleem hebben dan de dienders op straat. De komst van een nieuw, krijgshaftiger uniform is daar een teken van, vooral omdat de lagere echelons daar enthousiaster over zijn dan hun leiding. Sanders waarschuwde voor die kloof, en vooral voor het gevaar dat genuanceerd denkende leiders geen contact meer met en geen gezag meer hebben onder sommige rechttoe-rechtaan dienders op straat. Het ontlokte aan een deelnemer de verzuchting: ‘Alle discussies bij ons eindigen bij leiderschap. En waarom toch?’

De vorming van de nationale politie kwam ook nog ter sprake. Ook daarover werd verschillend gedacht. Sommige deelnemers aan het programma denken dat er meer focus zal zijn op de kerntaken van de politie, anderen vrezen de concentratie van macht bij een kleine groep mensen. De meesten echter denken dat er met de kern van het werk, dat gedaan wordt door de dienders aan de basis, niet veel zal veranderen.

Nooit goed
Stephan Sanders wees in zijn afsluiting nogmaals op de politietaak die volgens hem onderschat wordt: de zwakken beschermen. ‘Het is van onschatbare waarde dat iemand als ik, die geen sterk jongetje is, veilig over straat kan. Dat ik niet bang hoef te zijn dat de sterkste of de grootste bek in onze samenleving wint.’ Op een eigenaardige en misschien weinig hoopvolle manier stak hij de aanwezige politieleiders een hart onder de riem. ‘U moet in de publieke opinie altijd de laatste oorlog winnen – die u al verloren heeft. Het is ook nooit goed wat u doet. Het is ook nooit goed, en u moet erover blijven praten. Want u hebt een onmogelijke taak. Maar u kunt het.’

Geplaatst op de website van de School voor Politieleiderschap.