Elke nacht fietst Gerrit Poels (1929) door de straten van Tilburg, om brood te bezorgen bij mensen die kortere of langere tijd in de problemen zitten. En zes dagen per week ontvangt hij thuis mensen die brood nodig hebben, wat geld, goede raad of gewoon wat vriendelijkheid. De voormalige pater is voor vele honderden ‘opa’: een kleine oude man die om raadselachtige redenen zijn leven lang anderen helpt en daar zichtbaar van geniet.

‘Ik ben eigenlijk overal mislukt’, zegt Poels. In dit boek vertelt hij oprecht en geestig over zijn leven en zijn werkwijze, en over zijn bestaan als ‘broodpater’.

Poels vertelt over zijn pijnlijke jeugdervaringen en zijn moeizame jaren als priester, en hoe hij zijn bestemming vond tussen de armen, verslaafden, verwarden en wanhopigen. Dat gebeurde toen hij in mei 1968 een uniek opvanghuis begon, samen met enkele andere religieuzen, onder wie zijn latere vrouw Angeliek. Jarenlang was hij de spil van Huize Poels, tot hij genoeg kreeg van de professionalisering en bureaucratisering van de zorg. ‘Ik ben geen hulpverlener’, zegt hij, ‘ik help’.

Een dwaas bestaan is een ontmoeting met een man die ons laat zien hoe hard ons systeem is, en hoe zacht een hart kan zijn. Er zijn mensen met onoplosbare problemen, stelt Poels, en die moeten we toch helpen. ‘Als je aanvaardt dat niet alles op te lossen is, dan lost dat al heel wat op.’

Met foto’s van Bram Budel, in een grafisch ontwerp van Daphne van Langen. Verschenen bij Valkhof Pers.

Een deel van de fotoreportage van Bram Budel is hier te zien, op de site van het NRC, doorscrollen naar ‘Klik voor fotoserie’.

 

Uit hoofdstuk 7: Jij bent me er eentje. Over toekomst, hemel en hel.

Poels zegt: ‘Ik vind het moeilijk om vragen over geloof te beantwoorden. Nu ben ik in wording.’

Op 11 mei 2009 word je tachtig jaar. Kijk je wel eens vooruit?
‘Nee.’

Hoe gaat dat straks? Je fietst gewoon door en op een gegeven moment val je om en dragen ze je weg?‘
‘Ja. En ik hoop dat ze goed voor de fiets zorgen.’

Tuurlijk, die gaat mee het graf in.
‘Nee dat kan niet, die fiets is al besproken. Ze willen een welzijnsmuseum oprichten hier in Tilburg. Er stond in de krant dat ze mijn fiets willen hebben.’

Je hoeft het er niet lang over te hebben, maar geef me iets meer dan een geintje: hoe stel je je de toekomst voor?
‘Ik denk dat ik gewoon doorga, zo lang de gezondheid het toelaat. Ik houd er rekening mee dat het fysiek opeens op kan zijn. Ik merk ook wel dat ik ouder word. Je zou het zo niet zeggen, maar soms heb ik moeite met het vinden van woorden. Nieuwe woorden van de laatste tien jaar, vooral als ze iets met techniek te maken hebben, met telefoons en apparaatjes, die kan ik niet onthouden. Terwijl mijn opslag van gegevens altijd legendarisch was. Toen ik leraar Nederlands was, had ik een schat aan gedichten in mijn kop, die ik willekeurig als illustratie bij een les kon gebruiken. Dat verdwijnt.

Met muziek heb ik dat ook. Ik ben helemaal verkikkerd op klassieke muziek. Als ik even de kans heb zet ik de radio aan, Radio 4 of Classic FM. Vroeger, nog niet eens zo lang geleden, wist ik van duizenden stukken meteen wie de componist was en welk deel van welk stuk werd uitgezonden. Daar moet ik tegenwoordig naar zoeken. Terwijl ik niet minder van muziek ben gaan houden hoor, eerder meer. Ik kan erin verzuipen. Ik betrap me er soms op dat ik door de keuken loop terwijl de radio speelt, en opeens sta ik tegen een stoel geleund het stuk af te luisteren. Dat moet dan gewoon. Op zondag doe ik mijn stinkende best om klaar te zijn met sorteren en inpakken om negen uur ‘s morgens, want dan komt From Rome to St. Petersburg op RTL8. Het lukt niet vaak, daar heb ik leed van, maar als het lukt en ik zit voor de buis, dan ben ik helemaal weg. Schitterend.’

Ik vraag naar ouder worden en doodgaan en jij geeft een liefdesverklaring aan de muziek?
‘Ja. De muziek zal de overhand hebben op de sport. Ik zou ook iemand kunnen zijn die levenslang naar sport had kunnen kijken, dat interesseert mij ook. Mijn favoriete sporten…’

Bedoel je dat je, als je niet meer zou kunnen werken, je verheugt op het luisteren naar muziek?
‘Ja, dan heb ik een vol rooster aan muziek en sport, laat ik het zo stellen. En bij sport denk ik niet meer aan ruwe dingen, aan voetbal en al dat geouwehoer er omheen, maar aan biljarten en snookeren. Dat vind ik schitterend. Ik kan er zelf niks van, maar het kalmeert me om ernaar te kijken. Het is zo knap om een bal te stoten zodat de volgende een eenvoudige is, en de volgende ook, en dat alsmaar door.’

Als jij niet meer kunt fietsen en brood uitdelen, en je zit hier gelukzalig naar muziek te luisteren en naar biljarten te kijken, hoe moet het dan met al die mensen die op jou leunen?
‘Dat weet ik niet. Ze zullen andere wegen moeten vinden. Daar zit iets tragisch in, voor veel mensen. Voor mezelf ook. Ik heb met veel cliënten een vriendschappelijke relatie. Maar het beroerde is dat ik me niet kan voorstellen hoe het gaat lopen, en dan kan ik me er ook niet op voorbereiden.’

Ga je naar de hemel?
‘Als die er is, dan is dat best mogelijk. Maar ik zeg meestal tegen de mensen: als wij alle twee dood zijn, dan komen wij samen in de hel, want ik vind het gezellig naast jou. En bovendien: ik weet niet naast wie ik het in de hemel zou uithouden, maar ik weet wel dat ik graag te maken heb met een bepaalde categorie mensen.’

En die komt eerder in de hel dan in de hemel?
‘Precies.’