In een moeilijke periode in zijn leven kreeg Arjan Broers de kans om vrijwel dagelijks door de natuur te dwalen. Gaandeweg kreeg het iets van een pelgrimage, een helende reis in wat zijn achtertuin werd: de Millingerwaard, een nieuw natuurgebied in de Ooijpolder bij Nijmegen. ‘Ik vermoed dat dit verhaal niet alleen over mij gaat.’

Soms schrijf ik een stuk dat ik zelf nog eens en nog eens teruglees. Zoals dit verhaal, dat staat in de lente-editie van het magazine Klooster!

Ik vermoed dat dit verhaal niet alleen over mij gaat, waarde lezer. Ga je mee?

Er was eens een mens die vastliep, in zichzelf en in zijn gezin. Uitgeput kon hij op een huis gaan passen, in een dorp bij de rivier, slechts een kwartiertje weg van de stad. Zo kon hij beter voor zichzelf en ook voor zijn kinderen blijven zorgen.

Dit speelde in 2013, in de tijd dat paus Franciscus werd gekozen. De winter was dat jaar zeldzaam lang en guur. De wind bleef maar bijtend waaien uit het noordoosten en de dagen waren grauw en grijs. Het paste bij het gemoed van de mens, die verdrietig, overspannen en bekaf was.

Plotseling, het was laat in april, verdween de winter. De lente barstte los, veel indrukwekkender dan in de stad. Het huisje dat de mens bewoonde had een tuin die tot leven kwam en lag naast een natuurgebied. Hij was er al eens een stukje in gelopen, het was er kleiig, bruin en doods geweest.

In latere jaren bleek dat de winter ook mooi kon zijn…

Maar nu, in een tijdsbestek van hooguit twee weken, veranderde die wereld totaal. Overal schoot groen op, het geluid van de vogels was ’s ochtends vroeg zo luid dat hij oordopjes droeg in bed. De metamorfose trok de mens naar buiten. Zijn lijf was zowel moe als gespannen, werken was maar beperkt mogelijk en bewegen hielp beter dan slapen. Dus ging hij elke dag de natuur in: één, twee, soms drie uur lang, ‘s ochtends vroeg, overdag, ‘s avonds in de schemer. Liefst op de momenten dat er niemand anders was, en die waren er vele.

Een geduldige leraar

Het buiten zijn deed iets. Heel langzaam en met stapjes voorwaarts en weer terug begon er iets los te laten en te verschuiven, van binnen. Zonder enig moralisme en met eerbied voor zijn tempo was het landschap hem van alles aan het leren.

Het eerste was dat er ruimte kwam tussen hem en zijn veel te drukke hoofd. De mens moest wel kijken en luisteren en ruiken en voelen, zo krachtig was de natuur. Zo liet zij hem zien hoezeer hij de laatste maanden volledig was samengevallen met zijn zorgelijkheid. De mens maakte er een oefening van: zodra hij het gevoel had weer door zijn gedachten bezeten te worden, verlegde hij zijn aandacht naar zijn zintuigen. Hij vond een app met vogelgeluiden, om soorten te gaan onderscheiden en zo zijn ogen en oren te scholen.

Af en toe ging de mens gewoon maar ergens zitten, op het gras of in het zand. Soms toonden zich dan dieren die zonder het lawaai van zijn voetstappen weer tevoorschijn kwamen: hazen, vossen, reeën, fazanten, spechten, boomklevers, valkjes. Soms viel het hem op dat het stukje zand waar hij naar keek of het stukje waterrand waar hij zat werkelijk krioelde van het leven. Alles zat vol vliegen, torretjes, aaltjes, wormen. Op een dag, het was toen al begin zomer, viel hem in: alles hier leeft, net als ik, maar ik ben de enige die zich zorgen maakt. Ik ben de enige die zich verzet tegen hoe het is.

In de zomer vergroeide de mens nog meer met het landschap, behalve dan met de muggen die zich kort na het donker stortten op wie nog buiten was. Het werd een gewoonte om ‘s morgens vroeg of op warme dagen snel even naar het water te fietsen om een duik te nemen. Hij voelde geen vrees meer voor de wilde paarden en koeien in het gebied, noch afkeer voor hun uitwerpselen. Integendeel, het was fascinerend om te zien hoeveel soorten insecten en daarna vogels er afkomen op verse vlaaien of vijgen.

Hij merkte dat het rennen door de natuur steeds langzamer ging. Dat kwam: hij stond steeds vaker stil, om te kijken of te luisteren. Hij hoorde waar de spechten hun nesten hadden uitgehakt en hoe het met de jongen was. Hij wist op welk uur de bevers tevoorschijn kwamen en hoe ze, zo groot als ze zijn, zich volstrekt geruisloos door hun wereld bewegen. Op dat uur was juist op stille avonden het water vol beroering: fouragerende vissen kwamen naar het oppervlak en hapten in hun jacht naar insecten rimpelende kringen tevoorschijn.

Langzaam knapte de mens op. Hij begon weer plannen te maken en de grote wereld in te trekken, maar steeds kwam hij terug. Een jaar later kocht hij een huis in het dorp. De natuur werd zijn achtertuin. En als hij nu moe is of zich bezet voelt, dan weet zijn lichaam wat hem te doen staat. Dan pakt hij verrekijker en modderschoenen, zet telefoon uit en zintuigen aan en wandelt de natuur in.

Het lastigste is de tijd waarin de natuur vrijwel stil is en alle kleur en geluid wacht op het einde van de winter. Dan kan de mens zich nog wel eens alleen voelen, ten prooi aan gedachten die hun plek niet kennen en zich groter maken dan ze zijn.

Nieuwe natuur

Dit verhaal gaat over mij, natuurlijk, en over de Millingerwaard. Een gebied aan de Waal, dat na de bijna-overstromingen van 1993 en 1995 een van de kroonjuwelen werd van het project Ruimte voor de Rivier. Dat project begon omdat men snapte dat de rivieren zich niet met nog meer dijkverhogingen zouden laten temmen. Er dus werd op tal van plekken in ons deltalandschap ruimte gemaakt voor hoog water.

In de Millingerwaard werden de uiterwaarden deels uitgegraven voor een waterrijk natuurgebied dat met hoog water overstroomd raakt, en dat gedomineerd wordt door wilgen, populieren en tal van snelgroeiende plantensoorten. Kleine kuddes Gallowayrunderen en Konikpaarden voorkomen dat het gebied dichtgroeit.

Anno 2022 gaat het slecht met de natuur in Nederland. Vrijwel overal staat de biodiversiteit onder druk – wat betekent dat talloze soorten insecten en planten en dieren verdwijnen. En dat het stil en doods wordt in egaal groene landschappen, waar alleen nog leeft wat wij kunnen gebruiken. De enige plaatsen in ons land waar het goed gaat met de soortenrijkdom zijn de natuurgebieden aan de Waal, IJssel, Rijn en Maas.

Erik Borgman, hoogleraar theologie en columnist van dit blad, maakte vorig jaar tijdens een webinar over kerk en milieu een observatie die me trof. Wij mensen benaderen het klimaatprobleem als iets wat wij moeten beheersen, zei hij. Maar het belangrijkste wat we moeten doen is de andere levende wezens het leven laten. ‘Alle schimmels, aaltjes, wormen, bijen, alle planten en dieren zijn al aan het bouwen aan Gods rijk.’

Ik had dat al eens gehoord van de boswachters van Staatsbosbeheer, maar dan in andere bewoordingen. ‘Het heeft geen zin om een hoop geld te stoppen in de terugkeer van de bever, de otter, de visarend, de zeearend’, zei een van hen eens tegen me. ‘Het enige wat we moeten doen is zorgen voor ruimte waarin zulke dieren graag leven. En dan komen ze.’

Franciscus

Precies in de maand waarin ‘de mens’ door de nieuwe natuur begon te lopen, in maart 2013, werd paus Franciscus gekozen. Twee jaar later publiceerde hij zijn encycliek Laudato Sí, ‘Geloofd zijt gij’, een verwijzing naar het Zonnelied van Franciscus van Assisi (1181-1226), zijn naamgever. De leider van de grootste religieuze organisatie van de wereld riep op tot een radicaal andere omgang met de aarde en al wat leeft.

Inmiddels is het 2022 en blijkt hoe profetisch die oproep is. Corona doet nog erg zijn best om ons het idee te geven dat het een grote crisis is, maar steeds duidelijker wordt dat er een veel grotere crisis aankomt. Wat zal er gebeuren als de samenhang in ons ecosysteem verbroken wordt omdat er tal van soorten uitsterven? Wat gebeurt er met onze samenlevingen als delen van de aarde haast onbewoonbaar worden?

Ik kleur dit niet verder in, er is genoeg informatie te vinden en die is zeer verontrustend. Als mens van 52 zal ik het nog wel redden, maar ik maak me zorgen over de toekomst van mijn en onze kinderen, en van alle levende rijkdom om ons heen.

Acht eeuwen geleden leefde de heilige Franciscus een simpele maar diep ingrijpende verandering van kijken voor. Franciscus was geen geleerde, maar wel een spiritueel genie. Hij begreep dat de centrale boodschap van het christendom de incarnatie is: het besef dat God vorm krijgt in mensen en in heel de schepping. Jezus Christus belichaamde dat door zijn geboorte – we danken het kerststalletje aan Franciscus – zijn leven – in eenvoud en armoede – en zijn dood en opstanding – zoals de natuur zelf steeds sterft en zich weer opricht.

Daarom sprak Franciscus in zijn beroemde Zonnelied de hele schepping aan als broeder en zuster. Broeder zon, zuster maan, zuster moeder aarde, broeder wind, zuster dood.

Dit is meer dan naïeve poëzie. Als je het geleerder verwoordt, dan kun je zeggen dat Franciscus niet zichzelf als subject van zijn leven zag en de rest van de schepping als objecten om te gebruiken, maar dat hij iedereen en zelfs alles subjectiviteit toekende. Ook vuur en water zijn een ‘gij’, ook de dieren en de planten zijn levende wezens tot wie we ons kunnen verhouden. De weerzin tegen de bio-industrie, waar dieren worden gereduceerd tot producten, komt voort uit deze intuïtie.

Franciscus gaat nog een stap verder. Hij stelt alles in de schepping niet alleen voor als andere subjecten, maar als familie! Wij zijn verwant aan alles, vond hij. Misschien was hij daardoor in staat om arm te leven, te ‘trouwen met vrouwe armoede’, noemde hij het (hij bleef ook een theatrale Italiaan): hij was al rijk! Zoals wij het ook zijn, zelfs al leven we niet in wonderschoon Umbrië, maar in een vaak grijs land van polders en rivieren.

Jij!

Dit alles kan ik bedenken en opschrijven. En jij kunt het lezen en misschien, hopelijk, is er iets van herkenning in jou. Maar dan begint het pas. Niet alleen voor jou hoor, dit gaat ook over mij.

Want stel nou dat het zo is, dat de mens niet in zijn eentje door de wereld loopt, maar omgeven is door ontelbare levende wezens die als familie zijn? Lekkere, mooie, lawaaiige, gevaarlijke, nuttige, onzichtbare, giftige, onbegrijpelijke, wonderschone familieleden?

Dan wordt het tijd om de relatie met onze familie te beleven, te eren, te behoeden. Dan heeft de aarde rechten, net als wij. Dan nemen we tijd voor onze verbinding ermee, elk op onze eigen manier. Biddend, spelend, kokend, etend, zingend, reizend, kamperend, spullen kopend, afval vermijdend. En wandelend.

Wist je trouwens dat wat jij ‘ik’ noemt eigenlijk een samenleven is van jouw lichaamscellen en een ontzagwekkend aantal bacteriën en ander microleven?

Verschenen in Klooster Magazine