‘Nou pap, dit was het dan’, zei de jongeman in het crematorium. ‘Einde van de rit.’

De jongeman hield een liefdevolle en waarachtige toespraak voor zijn vader, een leuke man van mijn leeftijd met wie ik vroeger samenwerkte. Diens versierde kist stond op de voorgrond. Tussen de sprekers door werd een eindeloze stroom foto’s vertoond van zijn te korte bestaan – vakanties, feestjes, samen met zijn kinderen. En steeds klonk daar dan een liedje bij dat hij blijkbaar mooi had gevonden.

Afgelopen tijd maakte ik zo een aantal uitvaarten mee, allemaal van mensen voor wie kerk en geloof geen rol speelde. Elke keer luisterden we naar persoonlijke verhalen en naar muziek van cd, en keken we naar geprojecteerde foto’s. Er was geen stilte, we stonden niet op, we knielden of bogen niet, we zongen niet. We waren toeschouwers aan het einde van iemands rit, en we bemoeiden ons met onze eigen emoties.

Pas vertelde een vriendin me over een uitvaart van een zeer geslaagd mens. De dode was alle lof toegezwaaid, een geweldig feest was het geworden, inclusief een gedenkwaardige borrel. Jammer dat hij er zelf niet bij was. Maar na een paar weken was het gaan knagen bij de vrienden van de dode, die immers nog steeds weg was. Ze begonnen te voelen dat ze iets hadden overgeslagen. Maar wat?

Die aandacht voor het persoonlijke is, denk ik, de weeromstuit van eeuwenlange kerkelijke uitvaarten waarbij een dode alleen kort werd genoemd, of aangeduid als ‘de dierbare overledene’. Verder ging het dan over God en eeuwigheid. Geen wonder dat mensen hun afscheid graag persoonlijker wilden. En wat een bof dat wij, anders dan onze voorouders, overal beschikken over duizenden foto’s en onze favoriete muziek.

Met de man met wie ik gewerkt had, voerde ik vaak plagerige discussies met een serieuze ondertoon. Hij wantrouwde alles wat niet wetenschappelijk te bewijzen was en vond mij een soort geestelijke kwakzalver. Ik beweerde dat hij veel meer van de liefde leefde dan hij durfde toe te geven.

Ik vind het vervreemdend als het leven alleen ieders eigen rit is, die eens ophoudt. Je maakt er het beste van, je krijgt een mooie diashow toe en dan het grote niets in. Dat wordt nog erger als ik denk aan de talloze levens die niet lukken; van mensen die ziek worden, verslaafd raken of slaaf gemaakt, die vastlopen, blunderen, niet uit de knop komen, het verkeerde pad opgaan, omkomen in oorlogsgeweld.

Wat is ons leven en sterven dan wel? In de traditie waarin wij staan zou ik zeggen dat je waarde niet afhangt van wat er wel of niet lukt. Dat ieder van ons een volstrekt unieke uitdrukking is van het Ene Grote Leven, waaruit we voortkomen en weer terugkeren. Dat de hand die ons maakt ons ook zal opvangen. Dat er Licht is waarin je kunt staan. Dat er rust zal zijn en vrede. Dat er een huis is met vele kamers.

Dit is poëzie, ik weet het, geen zo zit het. Maar iets in mij ontspant ervan, alsof er een diep weten wordt aangeraakt. En ik snap waarom ik bij moderne uitvaarten het samen stil zijn mis, het ruimte laten voor de rouw, eerbiedig staan of buigen, het samen zingen. Of het samen proberen te zeggen dat er iets groots in ons schuilt, zelfs als het daarbij blijft.

Ik zou het de man met wie ik werkte graag willen vertellen. En ook dat er in mij iets is veranderd, nu hij er niet meer is. Ook al kan ik dat niet uitleggen.

(Verschenen in de Dominicuskrant. Beeld: Pixabay)