Bij de aanpak van criminele jongeren wordt nogal eens gepleit voor zero tolerance en lik-op-stuk. In Nijmegen oefent stichting Moria al vijftien jaar in het anders omgaan met ex-delinquenten: vanuit vertrouwen, warmte en nabijheid samen ‘vechten voor vrijheid’. Die softe benadering lijkt weer aan geloofwaardigheid te winnen.

‘Keihard aanpakken’ – het klinkt wel stoer en daadkrachtig, maar je hebt er niks aan, vindt frater Jacques Scholte. ‘Deze jongens zijn al hard. Die moet je niet nog harder maken. Je moet zo’n jongen ontwapenen: ervoor zorgen dat hij niet meer zo op zijn hoede is, zijn wapens niet meer nodig heeft. Zodat er weer een glimlach komt: levensplezier. Dat is niet soft, maar heel hard werken.’
Jacques Scholte is voorzitter van de Nijmeegse stichting Moria en lid van de fraters Maristen, een in Nederland kleine groep katholieke religieuzen. Vijftien jaar geleden begonnen de fraters samen met een paar zusters van Julie Postel in Nijmegen een opvanghuis voor ex-criminele jongeren. Ze noemden het huis naar de Bijbelse berg Moria: ‘plaats waar wordt gezien’. Voor de religieuzen was het een nieuwe invulling van hun oude werkwijze: kwetsbare jonge mensen opzoeken en helpen.

Vijftien jaar na oprichting zijn de zusters en fraters alleen nog actief in het bestuur, en een enkeling is nog werkzaam als vrijwilliger. De organisatie wordt nu volledig gedragen door professionele hulpverleners en vrijwilligers. De religieuzen dragen wel de helft van de kosten. Samen met de fraters van Utrecht betalen ze jaarlijks ruim 4,5 ton euro aan de begeleiding van de criminele jongeren. De rest bestaat uit justitiegelden.

Aandacht
Het zijn grote investeringen, erkent Scholte, voor de twintig tot vijfentwintig jongeren die de stichting jaarlijks begeleidt. ‘Maar de gevangenis is duurder.’ Maximaal vijftien jongemannen wonen acht maanden tot een jaar in een oude villa in de bossen bij Nijmegen. Daarna krijgen ze met hulp van een plaatselijke woningcorporatie een eigen woonplek. Al die tijd worden ze intensief begeleid op terreinen van wonen, leren, werken, relaties en bezieling.

Moria kent een dag- en een weekprogramma, bedoeld om structuur, gezamenlijkheid én zelfstandigheid te oefenen. De jongens staan op vaste tijden op, ontbijten samen, werken bij Moria of buitenshuis of gaan naar school, en lunchen samen. Op twee namiddagen en één avond wordt er gevoetbald of kunnen de jongens fitnessen. Op twee avonden in de week wordt er samen gekookt en gegeten. Eens per week is er ’s avonds meditatie.
Verder is er de meer specifieke hulpverlening: wekelijks – of vaker – zijn er individuele gesprekken met de trajectbegeleider, de mentor en de arbeidstoeleider, allen werkzaam binnen Moria. Ook zijn er trainingen sociale vaardigheden en omgaan met verslavingen. Er wordt gewerkt op basis van een individueel werkplan dat de jongens zelf (mee)schrijven. In het werkplan geven ze aan wat ze willen bereiken en de manier waarop.

Het totale programma van Moria duurt twee jaar, met daarna nog de mogelijkheid van nazorg. De setting is steeds kleinschalig en persoonlijk. Uitgangspunt is dat alleen langdurige aandacht kan herstellen wat bij deze jongeren vaak gedurende vele jaren is misgegaan. De meesten kampen met schulden, verslavingen, traumatische ervaringen en afgebroken opleidingen. Ze worden geholpen bij het oplossen van problemen en bij het versterken van hun persoonlijkheid. En omdat een strafblad vaak tot uitsluiting leidt, bemiddelt Moria bij mogelijke werkgevers. ‘Het gaat ons om de waardigheid van elk mens’, zegt Scholte, ‘zeker van de jonge mens.’

Weggegooid geld
Moria neemt niet iedereen aan, maar selecteert op mogelijkheden en motivatie. Jongens met complexe psychiatrische problemen vallen af, net als degenen die zelf geen verantwoordelijkheid willen nemen voor hun daden en hun toekomst. ‘En dan nog is het voor de jongens vaak vechten voor hun vrijheid’, vertelt Moria-directeur André Stuart. ‘Ze moeten patronen doorbreken, relaties herstellen, hun eigenwaarde weer op het spoor komen, een eigen bron van levensonderhoud krijgen.’ Toch rondt ruim driekwart van de deelnemers het programma met succes af, een percentage dat volgens Stuart oploopt: ‘We worden steeds beter in wat we doen.’

Moria staat voor de zachte aanpak – het boegbeeld van de harde aanpak van criminele jongeren lijkt te hebben afgedaan. De heropvoedingskampen van Glen Mills kregen in 2007 van het ministerie van Justitie te horen dat hun op discipline en regels ingestelde aanpak niet tot lagere recidive leidde. Integendeel. Ruim 46 procent ging binnen een jaar na vertrek weer in de fout, binnen vier jaar was dit zelfs 78 procent. Schrikbarende cijfers, die zelfs nog hoger zijn dan in de reguliere jeugddetentie. Inmiddels bestaat van de eens zo veelbesproken benadering van Glen Mills nog één instelling, die de oude naam achter zich heeft gelaten en nu locatie Wezep van de Hoenderloogroep heet.

Van stichting Moria zijn nog geen recidivecijfers bekend. Momenteel worden die voor Moria en drie andere nazorgorganisaties – Door, Exodus en Ontmoeting – onderzocht door de Universiteit Leiden. Frater Scholte kijkt misprijzend als het over recidive gaat. ‘Als mensen vragen of je succes hebt, vragen ze altijd naar recidive’, zegt hij. ‘Alsof alle moeite zinloos is geweest als een jongen weer terugvalt in de criminaliteit. Maar ook dan heeft zo’n jongen tenminste eenmaal in zijn leven een periode oprechte aandacht en waardering gekregen.’

Positieve psychologie
De positieve aanpak van instellingen als Moria wordt in Nederland onderschat. Dat betoogde de Maastrichtse hoogleraar rechtspsychologie Corine de Ruiter tijdens het jubileumsymposium van Moria, op 13 oktober: ‘Er is geen enkel wetenschappelijk bewijs dat strenger straffen en afschaffen van nazorg bijdraagt aan vermindering van recidive. En er is wél bewijs dat behandeling tijdens detentie en nazorg daarna leidt tot minder terugval.’

De Ruiter vindt dat we in ons land verder moeten gaan dan alleen recidivereductie, oftewel het beperken van de risico’s. Zij pleit voor benaderingen waarin gedetineerden niet alleen worden aangesproken op hun problematische kanten, maar op het voortbouwen op hun kracht en hun sterke kanten. Er zijn landen waar dat systematisch gebeurt, zoals in Canada, waar veel aandacht is voor wat daar ‘beschermende factoren’ worden genoemd. ‘We moeten delinquenten in hun kracht aanspreken, zodat ze een buffer opbouwen tegen toekomstige tegenslagen.’
Is dat naïef? Een echo van de jaren zeventig? Professor De Ruiter wil er niks van weten. Uit enkele van haar eigen recente onderzoeken blijkt dat ex-delinquenten die zin ervaren in hun leven, door hun werk of betrokkenheid bij een vereniging, veel minder snel terugvallen in oud gedrag. ‘We moeten dat meer gaan onderzoeken’, vindt zij, ‘om sterker te staan tegenover de cynici.’

Professionalisering en aandacht
Nog onlangs kreeg Moria een steuntje in de rug van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). In september verscheen het rapport Overlast en verloedering ontsleuteld, over de effecten van het Actieplan overlast en verloedering van de regering. Volgens dat rapport is het aan te bevelen om risicojongeren individueel en menselijk te benaderen en straffen altijd te combineren met begeleiding.
Moria-directeur André Stuart is blij met dat geluid, maar staat intussen niet stil met de ontwikkeling van zijn organisatie. Hij schetst de begintijd als een periode waarin een gedurig rokende frater in de gevangenis kandidaten bezocht, aantekeningen makend op de achterkant van zijn sigarendoos. ‘En dan zei hij daarna steevast: “Laten we het maar proberen met deze jongen.” Nu hebben we formulieren, rapporten en procedures voor onze werkwijze. Soms denk ik: waar is het allemaal goed voor?’

Stuart relativeert het belang van het aanleren van vaardigheden of competenties. ‘De jongens moeten leren omgaan met werk en school, met anderen, met zichzelf, vrije tijd, geld, alcohol, drugs. Maar alleen met het ontwikkelen van competenties raak je de kern niet.’ Een kern die Stuart, van oorsprong theoloog, omschrijft als ‘het verlangen zich te onderscheiden én om erbij te horen’.
Dat dubbele verlangen kan tot veel ellende leiden, en ook tot veel goeds. Dat is mede afhankelijk van de ruimte die mensen krijgen om zich te ontwikkelen, en van hoe ze gezien worden, legt Stuart uit. Zijn staf ontwikkelt zich daarin, onder meer door via een cursus over bezieling dichter bij de bedoeling van de oprichters te komen. ‘Nabij zijn is een opgave. Het betekent dat je meekijkt met de ander, zijn referentiekader van binnenuit probeert aan te voelen. Dat is heel wat anders dan zeggen: wij weten wat goed voor je is, pas je maar aan. Wij willen ruimte maken voor het eigen verhaal van de bewoner. Dan worden zijn beperkingen én mogelijkheden zichtbaar. Je ziet zo’n jongen dan wakkerder worden, opener.’

Geen hulp verlenen
Het aandachtige regime van Moria betekent overigens niet dat de bewoners alles mogen. Er zijn urinecontroles om drank- en drugsgebruik op te sporen, er zijn huiselijke taken, gezamenlijke maaltijden en afspraken met scholen en werkgevers waaraan de jongens zich moeten houden. Ook is er een gedifferentieerd deurbeleid, omdat sommige bewoners een deel van hun straf bij Moria uitzitten en er niet zomaar uit mogen. Frater Scholte: ‘Als je deze jongens nabij bent, dan moet je ze ook confronteren met hun gedrag en grenzen stellen. En als er na een aantal incidenten echt geen vertrouwen meer is, dan wordt het opgezegd.’
Volgens directeur Stuart is het essentieel dat zijn hulpverleners geen hulp verlenen. ‘Met hard werken en problemen oplossen help je mensen niet altijd naar zelfstandigheid. Bij ons worden de jongens begeleid. Dat kan betekenen dat we hen bewust fouten laten maken, waar we daarna dan een goed gesprek over hebben. De jongens moeten het immers ook rooien als er geen hulpverlener meer naast ze staat. Dan moeten ze niet in een zwart gat vallen.’ Mensen echt zien en waarderen, betekent volgens Stuart ook dat je hun hun fouten gunt. ‘Voor onszelf is het ook een mooie oefening’, grijnst hij, ‘in leren leven met het onvolmaakte.’

Bewoner Teun (18) geeft daar een mooi voorbeeld van. ‘De boer waar ik nu werkervaring bij opdoe, doet precies hetzelfde. Soms verslaap ik me omdat ik moeite heb om in het werkritme te komen. Hij kijkt me dan niet de rest van de dag met een scheef oog aan, maar zegt: “Goedemorgen Teun, blij dat je d’r bent. Volgende week weer op tijd hè?” Ik wil het echt graag goed doen, maar ik word hier niet de grond ingedrukt als ik faal.’
Soft is het wel een beetje, erkent Teun. ‘Maar ik weet niet of dat slecht is. Het is zeker beter dan alleen straffen. Ik was in de gevangenis bang om weer vrij te komen. Bang om in mijn oude fouten te vervallen, want het ging toen helemaal niet goed met mij. Ik ben nu vier maanden in Moria en ik ben nog steeds bang. Maar het begint minder te worden.’

Toekomst
Of Moria de kans krijgt om verder te groeien of om minstens een rol te spelen in het zoeken naar positievere vormen van nazorg aan gedetineerden, valt te betwijfelen. Het huidige kabinet heeft weliswaar de tendens van ‘keihard aanpakken’ en bezuinigen op de nazorg omgebogen, maar het programma Sluitende aanpak nazorg van het ministerie van Justitie is vooral gericht op het voorkomen van meer ellende. De doelstelling is 10 procent recidivereductie aan het einde van deze kabinetsperiode, niet om ex-gedetineerden gelukkiger te maken.

Voor Moria pakken zich aan de einder donkere wolken samen. Wellicht gaat het politieke landschap sterk veranderen. Zeker komen er bezuinigingen aan, die waarschijnlijk ook in deze sector hoog gaan uitvallen. Daarnaast bouwen de religieuzen hun financiële bijdrage aan Moria de komende zes jaar gefaseerd af. Deels omdat ze oud worden en hun financiële draagkracht afneemt, deels omdat ze vinden dat ze op zoek moeten naar nieuwe noden in de samenleving. Dat alles zou echter wel ten koste kunnen gaan van een vrijplaats waar penitentiaire professionals kunnen leren hoe aandacht kan werken in de reclassering van jonge ex-delinquenten.
‘Blijf zo onafhankelijk mogelijk’, riep een bezoeker tijdens het jubileumsymposium van Moria, op 13 oktober in Nijmegen. ‘Voor je het weet, ben je 60 procent van de tijd schriftelijk aan het verantwoorden wat je de andere 40 procent doet. Weten jullie wel hoeveel professionals dat ook zouden willen: gewoon aandacht geven aan hun cliënten?’

Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken TSS, oktober 2009