In de spiegel ziet hij soms ‘een uitgezakte aardappel’, maar verder zegt zijn 65e verjaardag hem niets. ‘Ik ben nog even nieuwsgierig als altijd’, zegt Jeroen Krabbé, acteur, regisseur en toch het liefste: schilder. ‘Een penseel vasthouden kan tot op mijn sterfbed.’

Jeroen Krabbé ontvangt in zijn ‘heiligdom’, zoals hij het noemt: het ruime en lichte atelier dat eind 19e eeuw gebouwd werd voor de Amsterdamse schilder Breitner. Het gesprek is even pittig als prettig, want Krabbé is niet alleen gedreven, maar ook spreekwoordelijk charmant. Wonderlijk eigenlijk dat zo’n aardige man zo vaak gevraagd is om de bad guy te spelen, vooral in buitenlandse films.
Slechts één keer in het gesprek betrekt zijn gezicht. Dat is als de verslaggever hem een zondagskind noemt: een gezonde man, gelukkig getrouwd, trotse vader en opa, én internationaal succesvol in zijn drie passies: acteren, regisseren en schilderen. ‘Ach, zo ben ik al zo vaak genoemd’, reageert hij, een tikje nurks.

Waarom vind je het vervelend om een zondagskind genoemd te worden?
‘Omdat het miskent dat ik er zelf heel hard voor werk. Anders had ik nooit in zo veel producties kunnen meespelen, had ik mezelf nooit als schilder kunnen ontwikkelen. Vorig jaar speelde ik bijvoorbeeld de hoofdrol in een nieuwe Europese film over Albert Schweitzer, de Duitse arts en Nobelprijswinnaar. Het maken van die film was fysiek en mentaal loodzwaar. Na het draaien, in Zuid-Afrika, kwam ik terug naar Amsterdam, en heb ik minstens een half jaar in het atelier gewerkt aan twee nieuwe exposities. En dan begin ik elke morgen om negen uur. Ik ben heel gedisciplineerd, waar ik ook mee bezig ben. Het komt me niet aanwaaien.’

Hoe was het om Albert Schweitzer te spelen?
‘Ik heb weken zitten lezen en studeren om me in hem te verdiepen. In de jaren vijftig werd hij uitgeroepen tot de belangrijkste levende mens op aarde. Hij had een enorm moreel gezag. Onbegrijpelijk dat hij nu zo vergeten is. Dat heeft waarschijnlijk met politieke spelletjes te maken vanwege zijn verzet tegen de Koude Oorlog, daar gaat de film ook over. Maar Schweitzer zelf kwam uit alle bronnen tevoorschijn als iemand die zo goed en zo aardig was, zo heilig, dat hij wat saai was. Ik heb hem wat nare kantjes gegeven, een beetje opvliegend gemaakt. Mensen zonder scherpe randjes zijn niet zo interessant.’

Kun jij net zo goed in de stilte werken als met een hele filmcrew om je heen?
‘Bij een film krijg je heel veel aandacht en verzorging. Dat is geweldig, maar ik kan ook erg genieten van rust. Zo is het schilderen ook weer teruggekomen, mijn eerste liefde. Sinds 1984 speel ik in buitenlandse films en dat betekent veel reizen en urenlang zitten niksen, vaak op de prachtigste plekken, waar ik zelf nooit gekomen zou zijn. Daar ben ik weer gaan schetsen en schilderen tijdens de lange pauzes en rustdagen.
Het is een ideale combinatie. Een filmset is druk en vaak chaotisch, maar als ik met het landschap verderop bezig ben, dan ontstaat er ruimte. De stilte van zo’n landschap kan overweldigend zijn. En ja, dan voel ik me bevoorrecht. Een chauffeur haalt me op van mijn hotel, met mijn spullen en een koel drankje erbij, en brengt me naar een locatie waar ik een paar uur kan zitten schilderen. Wie heeft dat nou? Vorstelijk is dat.’

Nu word je 65 jaar, ga je met pensioen?
‘Ik heb drie vakken waarin pensioen niet bestaat: acteren kan tot op hoge leeftijd, schilderen kan tot op mijn sterfbed. Ik kan me niet voorstellen dat ik geen zin meer heb om iets te maken. Alleen regisseren is fysiek en mentaal zo’n enorme belasting dat ik na mijn eigen films (Left Luggage en De ontdekking van de hemel) dacht: dit doe ik nooit meer.’

Dat dacht je na allebei je films?
‘Ja, zoals een vrouw na een zware bevalling roept dat ze dit nooit meer wil. Nu wil ik in ieder geval nog één keer een eigen film maken, want twee films op mijn naam is net te weinig. Ik heb wel iets in mijn hoofd, maar kan er momenteel geen geld voor krijgen. Het filmvak is onzeker.’

Maak je verder een planning voor de toekomst? Zijn er dingen die je in je leven zeker nog wilt doen?
‘Ach nee, zo ben ik er niet mee bezig. Ik zie wel wat er komt. Zeker nu ik kleinkinderen heb weet ik heel goed dat ik de volgende ben die moet gaan, maar zo zie ik het dagelijkse leven niet.
Ik beleef het leven als oneindig. Ik reageer gewoon op wat er gebeurt, want je kunt toch nooit alle consequenties overzien. Dat wil ik ook helemaal niet, dan wordt het zo krampachtig. Ik ben bijvoorbeeld eens gaan prutsen en borduren aan broches, en dat is nu een tentoonstelling aan het worden. Maar ik heb dat niet van tevoren bedacht. Ik ging ze gewoon maken omdat ik het leuk vond.’

Verandert er dan niets nu je ouder wordt?
‘De fysieke aftakeling is wel zichtbaar, daar schrik ik wel eens van. Als ik in de spiegel kijk, dan zie ik een oude man. Maar van binnen verandert er niets. Hooguit word ik rustiger. Ik neem meer tijd, bijvoorbeeld om een schilderij een tijdje te laten staan en er dan nog weer naar te kijken.’

En word je ook beter?
‘Daardoor word ik beter. Minder haastig, met meer oog voor details. Ik merkte het ook bij de opnames voor Schweitzer: ik bereidde me heel gedegen voor, en op de eerste draaidag dacht ik: ik zie het wel. Er is minder branie in mij, en meer vertrouwen. Ik raak niet meer zo in paniek. Ik weet na zo’n tachtig films inmiddels wel dat het goed komt.’

Dat is iets anders dan arrogantie?
‘O ja, totaal anders. Het gaat om ervaring en rust, het is niet zo dat het me gemakkelijk af gaat. Ik moet wel mijn best blijven doen, en het wordt altijd anders dan ik in mijn hoofd had.’

Paniek of strijd, dat hoort voor jou bij het scheppen?
‘Enorm. Het zoeken naar een houding die bij een rol past, hoe een karakter werkt, hoe ik mijn stem gebruik. Dat is zoeken, en soms weet ik het niet. Bij het schilderen is dat net zo: ik heb een landschap gezien dat me trof, ik heb er een schets van gemaakt, maar ik krijg het niet op het doek zoals ik het wil.
En het ergste is het bij het regisseren van een film. Er is geen beroep zo eenzaam: tachtig mensen staan om je heen, maar niemand kan je helpen. Je hebt met zo veel factoren te maken hebt, dat je elke dag paniek voelt en elke dag tientallen compromissen sluit: het decor moet goedkoper, het gaat regenen, een acteur doet niet wat je hoopte. Maar als het uiteindelijk toch lukt, als het gevoel klopt, dan is dat bijzonder.’

Is er een rode draad in je carrières? Het lijkt wel alsof jij danst met wat er toevallig langskomt – een film, een rol, een expositie.
‘Nee, dat zie ik helemaal niet zo. Ik doe het er niet bij, maar ik verleg mijn aandacht. Als ik een rol speel, bestaat het andere niet. En als ik schilder, dan richt ik me daar op. Maar dat doe ik met dezelfde energie, dezelfde intensiteit. Ik stap zonder voorbehoud in wat zich aandient, ik kan heel goed switchen en me daaraan overgeven. Ik speelde eens in een film van Barbra Streisand – nou, dat geef ik je te doen – en zij wilde dat ik tien kilo af zou vallen. Een maand later was ik tien kilo kwijt. Terwijl ik dat voor mezelf niet op kan brengen.’

En je bent gelukkig in alle drie je carrières. Dan ben je toch een zondagskind?
Met een hem kenmerkende grijns: ‘Weet je wat? Elke dag dat er geen ramp gebeurt met mijn kinderen of kleinkinderen, mag je mij een zondagskind noemen.’

Gepubliceerd in Nestor, november 2009