De Coronamaatregelen maken van de wereld een klooster, dacht ik aan het begin van de crisis. Ons leven wordt stiller, eenvoudiger en met meer besef van wat essentieel is. Toch wordt kloosterlingen maar weinig om raad gevraagd. Een overpeinzing voorbij de ‘hype van de kloosterlijke rust’.

Op vrijdag de dertiende maart zag ik het staartje van de persconferentie van premier Rutte in de herberg van ons dorp, waar ik koffie dronk. De waard deed de deur achter me dicht, ik was de laatste gast. ‘En als dit twee maanden duurt, ben je misschien echt de laatste geweest’, zei hij. Ik liep langzaam naar huis. De wereld was in beroering, het dorp was doodstil.

Ik zal het maar eerlijk zeggen: ik voel me een gezegend mens tijdens de Coronacrisis. Als zelfstandige raakte ik veel opdrachten kwijt, maar ik kan nog steeds dak en eten betalen. Als thuisonderwijzer heb ik het gemakkelijk met een vrolijk en zelfstandig kind. En mijn tuin en het natuurgebied aan de andere kant van de dijk zijn ook deze lente een genot voor ogen, oren, neus en huid.

Ik meldde me wel aan bij liefst drie websites en kringen om te helpen. Ik wilde iets doen: mensen redden, zandzakken vullen, zieken nabij zijn of boodschappen doen! Velen in mijn netwerk deden dat – en bij iedereen bleef het stil. Er was geen actie nodig. De heldendaden die wel verricht moesten worden waren weinig heroïsch: thuisblijven, afstand houden en handen wassen.

Ik kon er de humor wel van inzien. Opgegroeid met verhalen over de Tweede Wereldoorlog en de Watersnoodramp had ik me altijd afgevraagd of ik, als er in mijn levenstijd een ramp zou gebeuren, de moed zou hebben om niet stil te blijven zitten en alleen voor mezelf te zorgen. En dat was nou precies wat er van ons gevraagd werd.

Lees het hele artikel in Klooster Magazine: