Als je op je sterfbed zegt dat je een rijk leven hebt gehad, begrijpt iedereen dat het niet over je inkomen gaat. Rijkdom slaat dan op mooie ervaringen, echte vriendschappen, gedeeld geluk en overwonnen ongeluk. Allemaal immateriële zaken die ons leven rijk maken. Waarom verstaan we tijdens ons leven ‘rijkdom’ dan enkel in materiële zin?

De crisis die in 2008 in de financiële wereld losbarstte, doet in menig opzicht denken aan de val van de Muur in 1989. Er is een tijdperk afgelopen en er komt ‘een nieuwe wereldorde’, maar hoe die eruit gaat zien, daarvan hebben we nog geen idee. Destijds was er een winnaar, het kapitalisme, dat zich als zodanig gedroeg: als een alleenheerser die zich alles kan permitteren. Totdat we, nog geen twintig jaar later, met onze koppen tegen de muur knalden. We bleken niet in welvaart maar in schuld te leven: financiële, sociale en ecologische schulden, die alsmaar groter worden.

Anders dan in 1989 is er nu geen ‘winnaar’ met een alternatief economisch systeem. We hebben geen idee hoe het dan wel moet. En dus wachten we op nieuwe groei om ons uit het dal te trekken. Critici van het kapitalisme komen doorgaans niet verder dan een pleidooi om te minderen, in plaats van te groeien. Maar minderen is geen optie. Daar hoeven we niet moralistisch over te doen, alsof we slecht zijn. Alles wat leeft wil groeien: planten, dieren en mensen. Alles wat niet meer groeit, is op weg naar de dood.

Groeien moet, dus we kunnen niet anders. Maar we hebben ons verlangen naar groei te beperkt ingevuld. We zijn alleen materieel gaan groeien: in salarissen, bonussen, auto’s, huizen, gadgets en verre vakanties. Dit materialisme komen we op een dieper niveau tegen in de manier waarop we onze instituties organiseren. Daarin draait het om efficiency, beheersing en heldere procedures: om wat objectief meetbaar en dus afrekenbaar is. Inspiratie, bezieling en geestelijke veerkracht zijn niet te kwantificeren en tellen dus niet.

De crisis stelt ons voor fundamentele vragen, die maar bar weinig gesteld worden. Wie zijn we? Waartoe zijn we er? Hoe organiseren we onze economie zo dat die niet de kwantiteit dient, maar de kwaliteit? Niet de materiële rijkdom van enkelen, maar het welzijn van alles wat leeft? Deze crisis is een uitnodiging om verder te kijken. We vinden dat moeilijk omdat we de immateriële vragen zijn gaan zien als iets persoonlijks, iets wat los staat van onze professionaliteit. Er gaapt als het ware een gat in de taal op de plaats waar we het zouden moeten hebben over de vraag waartoe we er zijn.

Juist de crisis in de bankensector laat zien hoe wezenlijk het immateriële is, ook voor onze economie: zonder vertrouwen stort het systeem in. De oplossing ligt niet in strengere gedragsregels en het stimuleren van de consumptie, maar in de vraag hoe we, samen en ieder voor zich, immaterieel kunnen groeien. Immateriële of geestelijke groei klinkt vaag of verheven, maar is erg concreet. Is je klant een melkkoe of een partner? Beloon je medewerkers met geld of vertrouwen? Gebruik je grondstoffen of produceer je als deel van een keten? Hoe vertel je dat je voor de lange termijn kiest? Hoe ga je met tegenslag om, zowel zakelijk als persoonlijk?

Het kapitalisme heeft ons ongekende welvaart gebracht, maar inmiddels leren we hardhandig dat er grenzen zijn. Geld, ruimte, voedsel, natuur: alle materie kan schaars worden. Het aardige van immateriële rijkdom is dat er geen schaarste in kan bestaan. Het kan niet op, het vermeerdert zich zelfs. Ga maar na. Een goedbetaald mens krijgt geld dat een ander niet krijgt. Een gelukkig mens is creatief, deelt en steekt anderen aan. Dat kan niet anders. Zulke rijkdom leidt niet tot schaarste, maar tot overvloed, zelfs tot op je sterfbed.

*

Verschenen op de website www.godschrift.nl

Meer lezen: Arjan Broers, Geld en goed: lessen voor welwillende kapitalisten. Vught: Skandalon, 2013.