In april 2000 maakte ik voor Nestor een interview met Appie Baantjer, auteur van de beroemde serie boeken over de Amsterdamse rechercheur De Cock. Baantjer overleed op 29 augustus 2010.

Wie met pek omgaat, raakt ermee besmet. Die wet lijkt niet op te gaan voor A.C. (Appie) Baantjer. Ruim 38 jaar lang stond hij als politieman in Amsterdam met zijn neus bovenop alle mogelijke menselijke ellende. Maar als 76-jarige is hij nog steeds een hartelijke en optimistische man. Zijn remedie? Het omzetten van zijn frustraties in de mateloos populaire De Cock-serie. En een flinke dosis eigenwijsheid. “Je hebt het Wetboek van Strafrecht en je eigen geweten. Als het erop aankomt kies ik voor mijn geweten.”
“Een proces-verbaal is een onding”, zegt Appie Baantjer. “Je kunt er alleen de feiten in kwijt, niet wat je beleefd hebt en wat mensen je tussen de regels vertellen. Daarom ben ik gaan schrijven. In de 28 jaar dat ik rechercheur was aan het bureau Warmoesstraat heb ik karrenvrachten smartelijke novelles voorbij zien trekken. Ik begrijp niet dat er niet veel meer politiemensen schrijven.

Het schrijven heeft Baantjer geen windeieren gelegd. Hij is met afstand de best verkopende auteur van Nederland. Vorig jaar gingen er 465.000 exemplaren van zijn detectives over de grijze speurder De Cock (Met ceeooceekaa) over de toonbank. Nog eens 500.000 keer werd er een boek van zijn hand uitgeleend bij een Nederlandse bibliotheek. De schrijver is er trots op, zoals hij ook trots is op de Chinese, Engelse en Amerikaanse vertalingen, de ridderorde die hij vorig jaar ontving en de televisieserie met Piet Römer in de hoofdrol. “Hij doet het fantastisch”, vindt Baantjer. “Hij legt precies dat zware, rustige en houterige van De Cock in zijn spel. Bovendien kan hij met heel kleine bewegingen en gezichtsuitdrukkingen heel veel uitdrukken.” Onnodig om te zeggen dat ook de televisieserie succesvol is en door diverse buitenlandse televisiezenders aangekocht.

Baantjer oogt als een man die plotseling in een feest is beland, maar die niet te beroerd is om er flink van te genieten, zolang het duurt. En het feest duurt maar. “Mijn uitgever durft geen woord te veranderen aan mijn manuscripten. ‘Jij kent de formule’, zegt hij dan. Maar ik begrijp het ook niet echt. Mijn boeken zijn niet snel of flitsend en De Cock is niet bepaald een filmheld. Hij is een oudere, zwaargebouwde man met een hoedje op en een boksersneus eronder. Hij is nog keurig getrouwd ook, door en door burgerlijk eigenlijk. Een lezeres heeft eens gezegd: ‘Hij is zo betrouwbaar’. Misschien is dat het geheim.”
Maar Baantjer is er de man niet naar om te peuteren in een mysterie. Liever besteedt hij tijd aan zijn liefhebberijen in zijn ruime huis in West-Friesland. Daar maakt hij mozaïeken en laat hij als de zon schijnt treinen rijden door zijn grote tuin. “Mannen blijven kinderen”, glundert hij bij het zicht op de rails tussen het lentegroen. Nog liever gaat hij op in de nog steeds aanwezige kriebels om twee keer per jaar een nieuwe ‘De Cock’ te schrijven. “Ik las onlangs over pesterijen op het werk. Verschrikkelijk, wat mensen elkaar aan kunnen doen. Dan stel ik me voor hoe De Cock daarmee in aanraking komt. Dat is heerlijk en voor mij ook spannend. Vaak weet ik veertig pagina’s voor het einde nog niet wie de moord gepleegd heeft.”

U heeft eens een boek geschreven waarin De Cock en uzelf op het einde bijna samenvloeiden. Is er zo weinig verschil tussen u beiden?
“Er is eigenlijk geen verschil. In het begin heb ik geprobeerd met meer afstand over hem te schrijven, maar dat lukte niet. Het is ook niet zo belangrijk, want De Cock en zijn assistent Vledder staan voor mij niet zo centraal. Het zijn figuren die ik als middel gebruik om mijn verhaal te vertellen.”

De vrouw van De Cock is de gastvrouw als de speurder zijn jongere collega’s ontvangt aan het einde van elk verhaal. Ze protesteert niet als hij lange dagen maakt of werkt bij nacht en ontij. Ging het er bij u ook zo aan toe?
“Mijn vrouw is de basis, ja. Het was niet altijd gemakkelijk voor haar, met die rare werktijden als ik met een zaak bezig was. Het kwam geregeld voor dat ik naar een zaak werd geroepen als we bepakt en bezakt klaar stonden om een weekend naar ons huisje in Ermelo te gaan. Maar ach, dat hoort bij het beroep.”

U ging in 1983 met pensioen, maar bent sindsdien bijna drukker dan daarvoor. Stelde haar dat teleur?
“Ik heb een schat van een vrouw. We kunnen elkaar heel goed met rust laten: zij als ik zit te schrijven, ik als zij met haar dingen bezig is. Ik ken haar sinds 1946 en het is altijd goed gegaan, zonder ruzies of gedoe. Wij hebben een heel gelukkig huwelijk.
Zij zegt altijd: ‘Bij de stoep van het huis begint voor mij het vijandelijk gebied’. Dus ga ik altijd alleen op stap. Maar kijk, ik ben geen lastige man. Ik heb geen problemen, en als ik ze heb kan ik ze gemakkelijk zelf aan. Ik ben geen man die om haar heen draait en haar zegt wat ze moet doen. Bovendien heb ik een heel gelijkmatig humeur. Het is me altijd voor de wind gegaan. Ons leven kabbelt zacht voort, zonder de stroomversnellingen waar mensen vaak in terecht komen.”

Ik vroeg u of zij u mist en uw antwoord is dat u geen lastige man bent. Oftewel: ze heeft met u geboft.
Baantjer lacht breeduit. “Ja”, roept hij, “en ik met haar”.

U heeft in uw werk veel mensen ontmoet die in stroomversnellingen terechtkwamen. Zijn mensen slecht?
“De mensen zijn voor het goede bedoeld en tot het kwade geneigd, zei mijn moeder altijd. Ik denk dat iedereen een moord kan plegen. Elk mens kan in situaties terechtkomen waarin de emoties te sterk worden. Ik heb dat altijd kunnen begrijpen. Waar ik niet bij kan is bij een huurmoordenaar, die een ander ombrengt voor een paar zilverlingen.”

U heeft het over zilverlingen en in uw voorlaatste politieroman over het bijbelboek Deuteronomium. Aan het einde van dat verhaal heeft De Cock het over God die over de doden zal oordelen.
“Ik ben opgegroeid op Urk, in een calvinistisch nest. Ik ben niet kerkelijk meer, maar wel gelovig. Ik probeer altijd iets van mijn waarden en normen aan de lezer mee te geven. God is een beetje de verborgen verleider in mijn boeken. Niet te veel, want ik wil mensen niks opdringen.”

De Cock wil niet oordelen over een misdadiger. Is dat de houding waardoor u het heeft volgehouden, al die jaren tussen de misdaad?
“Ja, en het schrijven. Daardoor kon ik mijn frustraties kwijt. Ik ben ook nooit gestresst geweest zoals veel collega’s. Je doet vage onlustgevoelens op die je kwijt moet, anders gaan ze je overheersen. Op papier kan ik het van me afzetten. Misschien heeft daarom het cynisme geen vat op me gekregen. Ik heb nogal eens collega’s gezien die een pantser opbouwden, uit bescherming. Maar daardoor raak je uiteindelijk je interesse kwijt in de mens die voor je staat.
Ik ben nooit een misdaadbestrijder geweest. Het ging mij om de mensen en hun drijfveren. Ik heb ook nooit bevorderd willen worden. Door mijn schrijverij had ik het financieel niet nodig, maar bovendien wilde ik lekker op straat blijven scharrelen. En misschien ben ik er te eigenwijs voor. Je hebt het Wetboek van Strafrecht en je hebt je geweten. Als het erop aankomt kies ik voor mijn geweten.”

En u blijft erover schrijven?
“Ik ga ermee door, want het is veel te leuk. Totdat Onze Lieve Heer mijn geest versluiert. Ik heb dat bij mijn moeder zien gebeuren, die dement werd toen ze 92 was. Ik heb me altijd afgevraagd hoe het er bij haar van binnen uit zag. Welke gevoelens ze had, of ze nog plezier kon beleven. Misschien dat ik dat ook ooit gewaarword.”